Het Hof van Cassatie en de prejudiciële vraagstelling aan het Arbitragehof Een overzicht van rechtspraak van het Hof van Cassatie over de toepassing van artikel 26 § 2 en § 3 van de Bijzondere Wet op het Arbitragehof

In dit werk staat de rechtspraak van het Hof van Cassatie waarin het weigert een prejudiciële vraag te stellen aan het Arbitragehof centraal. In de loop der jaren heeft het Hof dienaangaande een uitgebreide rechtspraak ontwikkeld. Het Hof van Cassatie kan immers onder bepaalde voorwaarden weigeren een prejudiciële vraag te stellen op grond van artikel 26, § 2, en § 3, van de Bijzondere Wet op het Arbitragehof. Daarnaast waren er ook andere gevallen waarin geen prejudiciële vraag werd gesteld, bijvoorbeeld omdat de opgeworpen vraag niet behoort tot de bevoegdheid van het Arbitragehof of om redenen die mede gesteund werden op het EVRM. De rechtspraak van het Hof over dit thema wordt besproken, geordend en geanalyseerd. Vervolgens wordt echter ook onderzocht op welke wijze het Hof van Cassatie beslissingen van de feitenrechters toetst aan artikel 26 van de Bijzondere Wet op het Arbitragehof. Het spreekt immers voor zich dat het Hof van Cassatie bevoegd is om na te gaan of de feitenrechters al dan niet terecht een beroep hebben gedaan op de in de bijzondere wet voorziene gevallen om geen prejudiciële vraag te stellen aan het Arbitragehof. Ook die rechtspraak komt in dit werk aan bod. Dit werk maakt deel uit van het abonnement 2006 van de reeks Cahiers Antwerpen Brussel Gent (CABG).