Waarschijnlijk was Leopold II, koning der Belgen van 1865 tot 1909, liever koning van Frankrijk geweest. Brussel wilde hij van koninklijk rechte lanen voorzien, zoals Parijs, en de architectuur van zijn lievelingsarchitecten kon nooit genoeg op Franse voorbeelden lijken: streng en oneindig vorstelijk. Precies zoals het Parijse 'Petit Palais' (1900) van Charles Girault, dat indertijd als een samenvatting van de Franse classicistische architectuur werd gezien.Girault was de laatste lijfarchitect van de Belgische koning. Daarom hangen ook zijn architectuurtekeningen op Paris-Bruxelles/Bruxelles-Paris, een omvangrijke expositie over de artistieke contacten tussen België en Frankrijk in de periode 1848-1914. De ontwerpen van Girault staan er symbool voor een even klassieke als onwerkelijke gemeenplaats: dat België het cultureel achterland van Frankrijk is, en Brussel een klein Parijs.Parijs speelde een belangrijke rol in de kunst van de tweede helft van de 19de eeuw. Maar ook de Belgische kunst had een belangrijke inbreng, aldus Anne Pingeot en Robert Hoozee, die de expositie in het Parijse Musée d'Orsay en het Gentse Museum voor Schone Kunsten organiseerden. Dat aantonen, is één van de ambities van Paris-Bruxelles.Er is werk van gemaakt, al vermeldt de ondertitel van de tentoonstelling slechts vier stromingen: 'realisme, impressionisme, symbolisme, art nouveau'. Maar in de zalen komen er veel vertakkingen en zijsporen bij. Zo zien we de kunstenaars nostalgische blikken op het verleden werpen. De Antwerpenaar Henri Leys schilderde volledig in de trant van de noordelijke renaissance. Elders blijken beeldhouwers van Carpeaux tot Lambeaux gefascineerd door de sensuele Rubens. Verder hangen op Paris-Bruxelles neo-impressionistische schilderijen, werken van de opperrealist, Gustave Courbet, en landschappen van openlucht-schilders van net voor het impressionisme. Occulte, weemoedige of wanhopige fin de siècle-kunst wordt gegroepeerd rond zwaarmoedige thema's als 'de afgronden', 'het zwart' of 'Bruges la morte'.Niet alleen alle kunstrichtingen, ook alle kunstsoorten zijn van de partij. Paris-Bruxelles toont naast schilderijen en beeldhouwwerk ook architectuurtekeningen, boeken en boekillustraties, fotografie en sierkunst. Men poogt zelfs de Belgisch-Franse relaties in de muziek aanschouwelijk te maken, met affiches van muziekvoorstellingen, partituren en - opklinkend uit een zitmeubel - fragmenten uit muziekstukken. En daarbij is uiteraard Pélleas et Mélisande, de opera van Claude Debussy op tekst van de Belgische symbolist Maurice Maeterlinck, van de partij.Er werd wat afgedialogeerd tussen België en Frankrijk, en het is de verdienste van deze tentoonstelling dat ze dat ingewikkelde web van Frans-Belgische keuzeverwantschappen niet simplificeert. Paris-Bruxelles verstaat onder 'dialoog' trouwens meer dan elkaar beïnvloedende kunstenaars. Zo schreven veel Franse auteurs in Belgische tijdschriften, of zochten ze in België een uitgever, omdat het aanbod daar veel rijker was. Ook hiervan zijn de bewijsstukken op de tentoonstelling te zien.Een van die schrijvers was Charles Baudelaire. Hij vond geen uitgever in België, maar liet na zijn dood (in 1867) een boekje na met amusante, zij het giftige aantekeningen over het gastland. Daarin behandelt hij ook Alfred Stevens, van wie de tentoonstelling drie schilderijen toont. In een ervan, Het Bad uit 1867-1872, ligt een dame in een badkuip. Witte rozen houdt ze in haar hand, een zilveren horloge glinstert in het schulpvormige zeepbakje, terwijl vooraan een weelde van wit linnen tentoongespreid ligt. 'Beuzelige aardigheden', noteerde de dichter en helemaal ongelijk had hij niet.Op de tentoonstelling hangt Stevens naast een andere Franse burgerschilder, James Tissot, en niet naast zijn Franse vriend en tijdgenoot Edouard Manet. Logisch, want terwijl het wit van Stevens luxueus en stoffelijk aanvoelt, is het wit van de damesjurken in Manets Le Balcon veel abstracter. De burgerdames van Manet zijn enkel nog stropoppen van de schilderkunst.Tot in de jaren zeventig was de avant-garde vooral Frans. Maar in de zaal van Manet, Monet en Cézanne, hangt ook de Oestereetster (1882) van de Belg James Ensor. Een dame zit aan een tafel waarop de schilder zijn weelderig palet heeft uitgesmeerd. Rode, gele, blauwe en oranje vloeistoffen vullen de glazen: een 'dikke' veelkleurigheid die in niets herinnert aan de luchtige schilderkunst van Manet.Ensor zou in 1883 mede 'Les Vingt' oprichten, een Brusselse kring waar ook George Minne, Henry Van de Velde en Fernand Khnopff toe behoorden. Vanaf dat jaar de Belgische avant-garde gerust naast de Franse worden geplaatst, zoals in de tentoonstelling ook gebeurt: de gotische, introverte spanning van Minnes sculpturen naast de ingehouden kracht van Rodin; de illustraties van Félicien Rops naast die van Odilon Redon.Paris-Bruxelles sluit af met een uitgebreid hoofdstuk over de Art nouveau, met architectuurtekeningen, affiches, overesthetische vaasjes, juwelen, decoratieve sculpturen en meubilair. Victor Horta, Belgisch pionier van de Art nouveau, is hier de referentiefiguur bij uitstek. Hij was het trouwens die in 1897 door het Parijse tijdschrift Art et Décoration als gangmaker van de nieuwe architectuur werd gevierd.In hetzelfde jaar organiseerde Leopold II een Congolese tentoonstelling om de vruchten van 'zijn' kolonie, het huidige Zaïre, voor te stellen. Naar goede gewoonte had hij de conceptie van de tentoonstellingsgebouwen toevertrouwd aan een Franse architect. Maar de inrichting was vreemd genoeg volledig in handen van Art nouveau kunstenaars: Paul Hankar, Gustave Serrurier-Bovy en Henry Van de Velde.Daarvoor was een simpele verklaring: niet de koning had de kunstenaars geselecteerd, maar zijn kunstminnende luitenant. Jammer genoeg mocht Baudelaire dit niet meer meemaken.NRCDirk Pültau 1 april 1997Tentoonstellingen in de Galeries nationales du Grand Palais, Parijs, van 21 maart tot 14 juli 1997en in het Museum voor Schone Kunsten, Gent, van 6 september tot 14 december 1997.